Het uitboren, ook wel
schrooien genoemd, is voor een klompenmaker het moeilijkste
gedeelte. Het hele klompenmakersberoep staat of valt met een
goed passende klomp.
Het verloop van dit
doppen is als volgt: De dopbeitel wordt, zoals op foto 25,
eerst langs de kap van je af in het hout geslagen. Niet te
diep en iets gebogen. Dit is om te voorkomen dat de kap
vroegtijdig kapot springt. Daarna wordt de beitel bovenaan
de hiel geplaatst en de klompenmaker begint te kloppen (foto
26). 
Hierna wordt de grootboor
gehanteerd
om het gat voor de hiel af te werken (fig 13).Ook dit stuk gereedschap wordt weer op een totaal andere
manier gehanteerd als de overige. Een aspect wat dit vak
zo boeiend maakt.
Dit verdere uitboren van het gat moet zeer nauwgezet
gebeuren. Het bepaalt de maximale dikte van de hiel maar
ook de maximale diepte van de klomp, en mede hierdoor ook
de pasvorm van de klomp. Dit vereist veel kracht.
Zoals
te zien op foto 29, gebruikt de klompenmaker zijn hele
onderarm. Dit is nodig want het boren moet helemaal uit de
losse hand gebeuren. Hij mag de stang van de boor nl. niet
op de rand van de klomp laten rusten want dan zal deze
afscheuren. Al scheppend krijgt hij zo achterin de klomp
de benodigde ruimte.
Een boor wordt ook wel lepel
genoemd. Zo heb je de grootboor, lengteboor of najager en
de tussenboren of grote en kleine lepel. De beschreven
toepassing van deze boren wordt in Limburg uitboren genoemd, in Brabant ook
wel uitheulen en in de
Achterhoek zegt men schrooien.

Let vooral op de verschillende handgrepen om de boor te
hanteren. De klompenmaker stopt met deze boor als hij
achterin de klomp genoeg ruimte heeft geschapen. Daarna
kan, indien nodig, nog even de rand afgewerkt
worden.