Wanneer een klompenmaker een boom tot bollen gaat zagen,
weet hij wat voor maat klompen hij wil gaan maken.
Als hij dan een geschikte stam heeft klaargelegd wordt deze
opgemeten.
Voor iedere bol neemt hij de doorsnede met een meetlat
(fig 1). Hij houdt de meetlat dwars over de stam.
Aan het feit of de stam mooi rond of ovaal is, kun je zien
welke soort klompen de klompenmaker daaruit kan maken: hoge,
lage, grote of kleine klompen (fig 2).
In fig 3 is d.m.v. een schets aangegeven hoe bij een steeds
dunner wordende stam er zo effecient mogelijk gebruik
gemaakt kan worden van het hout, door de maten aan te passen
aan de diameter van de bol.